EN SU TINTA

Binnen en buiten in tijden van corona – bespiegelingen over de stedelijke en de huiselijke ruimte

Onder water, op het schelpzand van het aquarium ligt een amorf object; een glasgeblazen sculptuur. Binnen en buiten vloeien in elkaar over. Traag beweegt er een inktvis in beeld. Met een van zijn armen, tast hij het oppervlak af.[1] Het wonderlijke wezen beweegt zich steeds dieper in een van de gaten van het vat, waarin hij langzaam maar zeker verdwijnt; eerst de arm, dan het lijf, de kop en de overige ledematen, zich volledig voegend in zijn nieuwe omgeving. Het glas vormt een nieuwe huid – hard maar doorzichtig. Dan, opeens, bevrijdt hij zich vliegensvlug uit dit omhulsel en is het hallucinerende spel tussen vorm en contravorm ten einde, evenals het fragment van de film, ‘Haemocyanin’ van Tuomas A. Laitinen.[2] En su tinta, kun je inktvissen bereiden in hun eigen lichaamssappen. Blauwzwart als de diepte van de zee waar ze eigenlijk thuishoren

Het coronavirus drijft iedereen in zijn eigen woning. Ons huis is ons nest. Om ideeën uit te broeden en te manifesteren. Om te mijmeren of in dromen te ontsnappen. Hier kunnen we ons ontplooien. Hier kunnen we in alle rust teruggaan in de tijd. Alle ervaringen die we opgeslagen hebben, kunnen we opnieuw de revue laten passeren. Elk interieur is een afspiegeling van zijn of haar bewoner. Zelf had ik opeens tijd om de symboliek van mijn mentale interieur te verkennen in een inspirerende workshop van Het Nieuwe Instituut onder leiding van Charlie Koolhaas en Madelon Vriesendorp.

RENEE_BORGONJEN_A_ROOM_TO_ROAM_HRInterior Life/Stage, 2020, persoonlijk resultaat van de workshop ‘Mind Game’ van HNI [3]

Wij horen niet alleen thuis in onze woning maar voegen ons als stedelingen evenzeer in de openbare ruimte die, zoals de achttiende eeuwse Italiaanse architect Giambattista Nolli al bewees, een aaneenschakeling is van straten, pleinen en openbare interieurs waarin wij ons begeven om anderen te ontmoeten, om inkopen te doen en ons te bewegen van de ene naar de andere afspraak, van tentoonstelling, concert en film tot lezing en debat. Buiten is alles opeens anders, opgeschort tot nader orde. We mogen ons in Nederland gelukkig prijzen dat wij dankzij een intelligente lock down überhaupt nog de deur uit mogen, zij het met mate, maar we moeten wel afstand houden. Ook op de breedste kades, houd je elkaar constant in het oog en beweeg je met elkaar mee, ter bescherming van jezelf en de ander. Het is de nieuwe choreografie van de afstand, een weids ballet dat wij met elkaar opvoeren.

Raakvlakken
Aanrakingen zijn opgeschort tot nader orde. Handschoenen, mondkapjes, desinfecterende gel en wel twintig seconden je handen wassen. Het went. We zijn veerkrachtige wezens en maken ons de nieuwe situatie al snel eigen. Nemen de trap in plaats van de lift, vermijden het openbaar vervoer en de winkels – zoveel mogelijk. De mensen die we tegenkomen ontwijken we en van degenen die ons nabij zijn, houden we ook afstand. Liefhebben is bij elkaar uit de buurt blijven dezer dagen. Dat is een contradictie. Langzamerhand beginnen we elkaar na de stilste weken wel weer te ontmoeten, in een park of een tuin met de nodige tussenruimte. Maar dat is niet eenvoudig als je elkaar lang niet gezien hebt, als je je kinderen wilt omhelzen en je geliefde vrienden wilt vasthouden. Dichterbij wil je ze. Huid tegen huid, je mist de raakvlakken.

Verlangen en uit-zicht
Mijn balkon heeft een hekwerk met tralies tot borsthoogte, waar ik doorheen kijk als ik zit. In de verte ontwaar ik de Westertoren en het Paleis. Daar waar de zon ondergaat, bevindt zich het epicentrum van de stad. Maar nu weet ik dat er daar ook nauwelijks beweging is. Dat geeft een vreemd gevoel van saamhorigheid. Ondertussen blijft het uitzicht onveranderd; de zon verschijnt en verdwijnt dagelijks nog even mooi in en uit beeld. Met Epicures oefenen we ons in apatheia en proberen we de angst in toom te houden, want opeens realiseren we ons dat het leven per definitie al onzeker is.

Hotel Transvaal was een kunstenaarsinitiatief waarbij je een kamer kon huren en alle voorzieningen die doorgaans in een hotel plaatsvinden in de buurt gebruikte; een bakker voor het ontbijt, een zwembad om de hoek, een wasserij voor je kleding en allerlei restaurants voor de inwendige mens. Het binnenste buiten. Een mooi concept om een hele buurt te activeren in een periode van herstructurering.[4] Tijdens corona voltrekt zich een omgekeerde beweging en wordt alles naar binnen gezogen.

We combineren functies. Van de eettafel kun je ook een pingpongtafel maken en we maken een hoek leeg voor de laptop voor een webinar of een vergadering. Bijna alles blijkt ook online mogelijk, werkgesprekken, workshops, boodschappen doen, yogalessen en virtuele bezoekjes in elkaars interieur. Een soort contact in 2,5 dimensie, het voelt dichterbij dan regulier bellen en beeld-telefoneren omdat je meer merkt van de ruimte rondom. Je kunt ook een scherm delen, foto’s laten zien of samen een film kijken. Even uit beeld verdwijnen om iets te drinken te pakken of juist diep in elkaars keuken kijken – tot in de pannen.

A room of one’s own
Veel mensen gebruiken deze tijd om hun huis op te ruimen, de muren te schilderen; om zich hun interieur opnieuw toe te eigenen. Het thuiswerken zit al in het systeem van schrijvers, denkers, kunstenaars en veel andere zzp’ers en de vrijwillige afzondering in het interieur heeft gevestigde rolmodellen, zoals het atelier of de schrijfkamer, ruimtes waar je je binnenwereld kunt manifesteren. Een plek waar je op jezelf kunt zijn. Voor Marcel Proust was dat een kamer om te mijmeren, liggend op een chaise longue of op zijn bed, zich wentelend in zijn herinneringen voor hij ze op papier zette. Afgezonderd van de buitenwereld en de anderen. De gordijnen dicht.[5] Dylan Thomas had er zicht op de zee; het almaar veranderende water. Hij vergat er de tijd en dronk er meer dan goed voor hem was. En natuurlijk Virginia Woolf voor wie die kamer, a room of one’s own, niet alleen een fysieke ruimte was maar ook een sociale, die onafhankelijkheid en autonomie impliceerde en ook financiële zelfstandigheid met zich meebracht. Zo’n room of one’s own is geen overbodige luxe als je 24/7 met anderen een woning deelt.

Het binnen zijn wordt af en toe onderbroken door een wandeling, een zogeheten frisse neus, waar de ontmoeting met één simpele bloem het rijk van de natuur voor je kan openen. [6] En deze lente lijkt uitbundiger dan ooit. Wie de mogelijkheid heeft, trekt zich terug in zijn datsja, een tuinhuis in de luwte van de stad, liefst met eigen moestuin.

Un Virus dans la Ville
Ik denk ook aan ‘Un virus dans la Ville’, een project van de kunstenaar Absalon, die minimale behuizingen voor zichzelf optrok in het centrum van verschillende grote steden.[7] Zo ongeveer als Henry Thoreau zijn huisje in Walden beschouwde als een vogelkooi te midden van de vogels: “Niet door er een gevangen te hebben gezet maar door mijzelf in hun nabijheid in een kooi te hebben geplaatst”.
De infiltratie van Absalon’s tiny houses in steden overal ter wereld was een fijn virus. Het coronavirus heeft vooral nadelen. Maar omdat bij velen de agenda leger wordt komt er automatisch meer tijd en ruimte voor bespiegelingen en creativiteit; meer vrijheid om dingen op te pakken die te lang zijn blijven liggen, zoals pianospelen, en genieten we ook van de weldadigheid van deze tussentijd, de rust, de druk die wegvalt, de soberheid, de ruimte om je eigen binnenwereld op te meten, zaken die er echt toe doen, en een nieuwe waardering voor de natuur en het buitenleven, waar de seizoenen zich niet tegen laten houden en de actualiteit naar de achtergrond verschuift.
We blijken met steeds minder toe te kunnen. Die soberheid is iets wat we moeten behouden straks, als alles voorbij is. Maar gaat het ooit voorbij en moet het niet sowieso allemaal anders: eerlijker, gelijkwaardiger en met meer respect voor de planeet? Een crisis draagt ook altijd de mogelijkheid voor verbetering in zich. En er is genoeg dat moet worden rechtgezet.

Voorlopig kook ik gaar in mijn eigen sop, mijn eigen inkt; de sappen van de zwarte gal, in een heden dat toch vooral melancholisch stemt. Buiten is er de troost van de schoonheid, de pleinen zijn net zo leeg als op de laat zeventiende-eeuwse stadsgezichten van Gerrit Berckheyde. Een schoonheid die meer ontroert dan ooit in deze (tijdelijke?) afzondering en in het licht van de kwetsbaarheid die in deze periode op scherp wordt gesteld.

Renée Borgonjen

 

[1] Zijn zuignappen hechten zich bijna aan elk oppervlak, behalve aan octopushuid, zodat hij nooit in de knoop raakt, https://www.cell.com/current-biology/fulltext/S0960-9822(14)00462-X

[2] Tuomas A. Laitinen, Haemocyanin, 2019, trailer: http://www.tuomasalaitinen.com/ met dank aan Brigitte van der Sande, die mij indertijd het filmpje stuurde.

[3] ‘Mind Game’, Het Nieuwe Instituut, van Charlie Koolhaas en Madelon Vriesendorp, https://thursdaynight.hetnieuweinstituut.nl/en/activities/weeklong-online-course-charlie-koolhaas-and-madelon-vriesendorp

[4] Jan Konings met RAL2005, http://www.hoteltransvaal.com/templates/info.php?id=8

[5] Dogma on architectural solitude, zie ook artikel in VOLUME, http://archis.org/publications/volume-46-shelter/, De Witte Raaf, https://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/4649 en mijn expositie Waar de muze huist, mijn expositie over schrijvers en dichtershuizen, http://www.reneeborgonjen.nl/ (bij tentoonstellingen).

[6] School of Life, on confinement, https://www.theschooloflife.com/thebookoflife/on-confinement/

[7] https://vimeo.com/76409998, Absalon, ‘Un Virus dans La Ville’.

 

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .